5 november 2007

Dit blog stopt, maar het debat gaat verder..

PubliekeSfeer.nl - Online CIW-Debat

Week 8 - Bibliografie gehele cursus

Televisieprogramma’s en films

Twelve angry men. Reg. Lumet, S., Scen. Rose, R., Act. Balsam, M. Fiedler, J., Cobb, L. Orion Nova Productions, 1957

Hoorcolleges

Gorter, Elsa. VPRO. Nieuwe media in het actuele debat. 7-10-2007

Kuik, Tim. Stichting Brein. Nieuwe media in het actuele debat. 25-09-2007

Nood, David, de. EPN. Nieuwe media in het actuele debat. 18-09-2007

Simons, Robert Jan. Ivlos, het expertisecentrum ICT Universiteit Utrecht. Nieuwe media in het actuele debat. 02-10-2007

Zeijts, Henk. WaagSociety. Nieuwe media in het actuele debat. 16-10-2007

Boeken

Bolter, J., Grusin, R. Remediation, Understanding New Media. Cambridge, Massachusetts: The MIT Press, 2000.

Lister, Martin, et. al. New media: A critical introduction. Londen: Routledge, 2003.

Artikelen

Castells, Manuel. “The Digital Divide in a Global Perspective”, The internet galaxy: reflections on the Internet, Bussines and Society. New York: Oxford University Press, 2002.

Herz, Judith. “Gaming the System. What Higher Education Can Learn from Multiplayer Online Worlds.” The Internet and the University, Forum, 2001: 169-191. http:// www .educause.edu /ir / library/pdf/ffpiu019.pdf

McLeod, Kembrew. “Confessions of an Intellectual (Property): Danger Mouse, Mickey Mouse, Sonny Bono, and My Long and Winding Path as a Copyright Activist-Academic.” Popular Music and Society 28, 2005: 79-93.

Nood, de. D., en Attema, J. “Second Life. Het tweede leven in virtual reality”, 2006. EPN -20-09-2007 – http:// www .epn.net/interrealiteit / Second_Life Het _ Tweede _ Leve _van_Virtual_Reality.pdf

Selwyn, Neil. “Reconsidering Political and Popular Understandings of the Digital Divide.” New Media Society 6, 2004. 341-362.

Vliet, Harry van. “Where Television and Internet meet.” E-view, 2002. 1
http://comcom.uvt.nl/e-view/02-1/vliet.htm

Internet

http://elearnmag.org/subpage.cfm?section=articles&article=44-1
Laatst bezocht: 28 oktober 2007

http://www.edusite.nl/edusite/columns/17433 (Column Simons)
Laatst bezocht: 28 oktober 2007

http://www.vpro.nl/programma/detoekomst/afleveringen/26025012/
Laatst bezocht: 28 oktober 2007

http://www.frankwatching.com/archive/2007/05/12/serious-gaming
Laatst bezocht: 28 oktober 2007

4 november 2007

Week 8 - Zelfreflectie

De cursus Nieuwe Media en het Actuele Debat wil ik afsluiten met een analyse van mijn eigen deelname aan de cursus. Dit doe ik door eerst mijn startcompetenties en leerdoelen te benoemen, vervolgens in te gaan op leermomenten tijdens de cursus en daarna te concluderen in hoeverre ik mijn leerdoelen heb behaald.

Startcompetenties en leerdoelen
Om te beginnen een profiel van de vaardigheden die ik voor de cursus al heb opgedaan. Als vierdejaars CIW-student met een vrij vroege keuze voor de richting Nieuwe Media en Digitale Cultuur, had ik al een redelijk portfolio aan nieuwemediacursussen achter de rug. Hieronder vallen de verplichte vakken die elke CIW-student moet volgen, maar ook de wat specifiekere vakken over participatie of auteursrecht. Gevolg was dat een blik op de thema’s die aan de orde zouden komen mij leerde dat ik niet veel nieuws zou hoeven verwachten. Herhaling kan natuurlijk weinig kwaad, maar de nadruk op kennis van de vorm in plaats van kennis van de inhoud kwam mij goed uit. De kennis van de theorie en de praktijk doe ik naast mijn studie namelijk ook elders op, zoals tijdens het uit interesse lezen van nieuwemedianieuws en tijdens het ontwikkelen van websites als svcontact.nl.

Kennis had ik dus al eerder opgedaan, maar hoe zat het met mijn debatvaardigheden? Voor de cursus had ik eigenlijk nooit iets concreets over debatteren geleerd. Debatteren was voor mij altijd een middel, zoals tijdens discussies in werkgroepen of tijdens het CIW-debat in juni, maar nooit een doel. Voor de cursus keek ik ernaar uit de vaardigheden van het debatteren nu eens goed te leren, omdat dit het uitdragen van een mening tijdens andere gelegenheden gemakkelijker en meer doordacht moet maken. Wel is het belangrijk om te vermelden dat ik het debatteren, anders dan veel werkgroepgenoten, altijd leuk en interessant heb gevonden. Na drie jaar academisch verantwoorde en ellenlange papers schrijven was deze cursus een kans om eens een keer wat minder academisch verantwoord te werk te gaan. Belangrijkste leerdoel was dit ik aan het eind van de cursus mijn mening op een kwalitatief goede manier kan verdedigen.

Leermomenten
Dat ik al veel had geleerd over de thema’s die aan de orde zouden komen, betekende niet dat ik helemaal niets zou leren van de theorie en de gastcolleges. Het interessante aan de cursus is dat je enorm wordt gestimuleerd je horizon te verbreden. Waar je je in andere cursussen eerst moet verdiepen in de gedachten van de auteur of wetenschappelijke stroming, word je hier vanaf het begin aangezet tot het falsificeren van de stellingen van de sprekers en auteurs. Deze negatieve dialectiek leidt tot de verplichting de zaak van meerdere kanten te benaderen. Extra interessant was daarbij dat ik en vele anderen de cursus wetenschapsfilosofie parallel met deze cursus volgden. In beide cursussen krijg je de taak argumentaties vanuit alle mogelijke wetenschappelijke hoeken te bekritiseren. Dit proces was vooral interessant in de themaweek e-learning, omdat onderwijs/wetenschap het ideale object van kritiek is. Mijn participatie in het CIW-debat dat momenteel gevoerd wordt maakte deze week nog eens extra interessant.

Dan waar het deze cursus om de kern om ging: het opdoen van debatteercompetenties. Naarmate de cursus vorderde werd het debatteren steeds leuker en interessanter. Het eerste college was bedoeld als eerste kennismaking met het debat en leverde dan ook niet echt veel meer op dan dat. Het voorbereiden van een stelling was nog moeilijk en niemand durfde zich helemaal bloot te geven. Wel leerde ik dat een argumentatie afgestemd moet zijn op het publiek.

Week twee was een voorproefje van het lekkers dat ons de rest van de cursus nog te wachten zou staan. Ook ondervond ik dat Jan, Maurice en Frank mijn gevaarlijkste tegenspelers zouden gaan worden. Frank gebruikt veel lef, Maurice gebruikt goede retoriek en Jan trekt snel veel macht naar zich toe. Van deze tactieken kon ik zelf veel leren, maar er moest ook nagedacht worden over de manier waarop hen te bestrijden.

Van week 3 leerde ik veel van het gastcollege en van mijn eigen sterke punten. De directeur van BREIN wist vaak kritiek te counteren met een onverwachte argumentatie. Door negatief bedoelde argumentaties vanuit het publiek uit te leggen in het voordeel van BREIN, kreeg Fuik veel mensen achter zich. Zelf gebruikte ik in het werkcollege dezelfde tactiek door steeds het debat samen te vatten en aan te geven wat nu precies de kern was. Leermoment was dat ik deze tactiek nog vaker moet inzetten, omdat de theatrale tactieken van Jan en Frank hiermee goed verstoord kunnen worden.

In week 4 leerde ik zoals gezegd veel over het thema van de week. Nadeel was dat ik deze opgedane kennis teveel wilde uiten tijdens het werkcollege. Als voorzitter is dit echter geen goed idee. Algemene kritiek was dat ik hierdoor teveel overkwam als een docent. Een complimenteuze opmerking misschien, maar wie wil slagen in de debatkunsten moet de conventies van het debatteren beter kennen. Het maken van deze fout was echter wel leerzaam voor de volgende keer dat ik voorzitter ben.

In week 5 werd er gedebatteerd in viertallen. Dit verliep niet geheel volgens wens. Het thema was voor mij lastig, omdat ik moeite heb de cultuurverschillen tussen televisie(gebruikers) en internet(gebruikers) te vatten. Gecombineerd met een voorbereiding die niet optimaal was kwam het debat niet echt goed uit de verf. Belangrijkste leermoment was dat ik slotzinnen paraat moet hebben en dat een goede voorbereiding met bronnenonderzoek essentieel is.

Week 6 was het hoogtepunt van de cursus. Team Debatsers deed in totaal aan drie debatten mee, die allen winnend werden afgesloten. Over mijn eigen prestatie was ik zeer tevreden. Het lukte ons groepje de volgende stellingen met succes winnend af te sluiten:

· Beeld zal in de toekomst tekst verdringen bij informatieoverdracht.

· Leren door middel van ervaringen is effectiever dan leren uit boeken.

· De Waag speelt in op behoeftes die zij zelf heeft gecreëerd.

De eerste stelling werd in ons voordeel beslist door onze nadruk op de ontologie van beeld en tekst. Onze argumentatie over de idee dat beeld een aanvulling is van tekst en niet andersom bleek een goede houvast. Mijn voornemen om steeds uit te leggen ‘waar het nu in de kern om gaat’, bleek goed te werken. Het tweede debat werd beslist op een ander voornemen. Het dramatiseren van een onderwerp had ik in andere colleges afgekeken van Frank. Door nu op een emotionele manier te waken voor het weggooien van duizenden jaren schriftcultuur kreeg ons groepje het publiek achter ons. Het derde debat was minder uitdagend, omdat de tegenpartij de mist in ging bij het bepalen van de kern van het verhaal. Door mijn nadruk op het ontrafelen van de argumentatie van de tegenpartij wist ik dit al snel te achterhalen. Door deze basis lukte het mij om doeltreffend in te springen op een ontkenning van een heet hangijzer, de digital divide, door de tegenpartij. De winst in het debat van week 6 zorgde voor veel zelfvertrouwen op de weg naar het einddebat van een week later.

De grote climax bleef echter uit. Het einddebat bleek op veel punten te verschillen van de werkgroepdebatten, met een slecht resultaat van team Debatsers als gevolg. Natuurlijk lag dit ook aan ons eigen functioneren. De voorbereiding was uitstekend, met een groot scala aan bronmateriaal. Bij de uitvoering ging het echter mis. Zelf was ik niet goed genoeg getraind in het poneren van ons standpunt, wat dan ook faliekant mislukte. Om te redden wat er te redden viel gingen Jaco en ik soms door elkaar heen debatteren, met een onprofessionele uitstraling als gevolg. Centrale zwakte was echter dat mijn spreekbeurten veel te lang waren. Er werd (te) weinig tijd geboden voor goede inhoudelijke argumentaties, maar toch had ik mij veel beter moeten beheersen. Duidelijk werd dat kort maar krachtig debatteren beter werkt dan aan de hand van uitgeschreven argumenten een lang verhaal afsteken.

Behaalde en niet-behaalde leerdoelen
Deze cursus heb ik veel over mijzelf geleerd. Positieve gedachte is dat ik best wat talent heb voor het debatteren in het openbaar. In vergelijking met anderen vind ik het leuk om en publique te spreken. Waar ik veel beter in ben geworden tijdens de cursus is het ‘counteren’ van andermans argumenten en het gebruik van lichaamstaal. Ook weet ik beter welke fouten ik niet moet maken, zoals het stellen van vragen en het negeren van bronnen.

Wat ik echter nog steeds niet goed beheers is het beginnen van een debat en het beperken van de lengte van mijn spreekbeurten. Zelf vind ik het erg fijn om reactionair te handelen. Net als veel wetenschappelijk onderzoek begin ik mijn betoog graag met een kritiek op andermans argumentatie. Soms moet er echter ook iets ingeleid worden, maar aan die competentie moet ik nog werken. Bij die inleidingen moet ik ook goed op de tijd letten. De laatste jaren heb ik de neiging soms te lang door te praten over onderwerpen. Veelal is dit een teken van zwakte, omdat ik blijkbaar niet goed voorbereid heb hoe het verhaal aan een einde moet komen. Het uitdenken van stappenplannen en mijzelf daar vervolgens strikt aan houden moet ik echt beter onder de knie gaan krijgen. De cursus heeft mij dit besef opgeleverd en dat stemt mij blij, omdat ik later niet gezien wil worden als iemand die veel praat maar weinig zegt.

Week 8 - Eindreflectie Ground Rules

Deze cursus wil ik in week 4 en na afloop van de cursus uitgebreid reflecteren op de vooraf gedefinieerde grondregels. Nu dus de eindreflectie. Wat mij aan de grondregels opvalt is dat ze voor een groot deel gerelateerd zijn aan de vorm van een debat en niet aan de inhoud. Het Einddebat was het resultaat van deze benadering. Voor mijzelf is het duidelijk dat een debat pas echt waarde krijgt als het wordt gevoerd vanuit de inhoud. Het grote aantal manieren waarop wetenschap bedreven kan worden bewijst dat die inhoud wel gepaard moet gaan met een goede vorm. Wanneer we ons in beginsel echter laten leiden door de vorm en niet meer door de inhoud dan ontstaat een situatie die leidt tot de achteruitgang van wetenschap. Bij het bepalen van grondregels (de vorm) is het dus van groot belang dat de inhoud genoeg vrijheid krijgt en soms zelfs wordt gestimuleerd.


Uiteraard is ook deze zienswijze aan kritiek onderhevig. Wanneer er te weinig aandacht aan vorm besteed wordt verzandt de inhoud vaak in saaie en ellenlange betogen zonder een duidelijke kern. In deze cursus viel mij echter op dat bepaalde grondregels duidelijk leidden tot een neergang van inhoud, terwijl grondregels die de nadruk op de inhoud legden niet goed werden toegepast. Daarom zal ik hier twee van beide soorten grondregels uitlichten.


Grondregels voor een goed debat (Thomas Poell):

  1. Er moet een scherpe stelling of vraag geformuleerd worden, waar zowel sterke argumenten voor als tegen te bedenken zijn. Dit maakt het mogelijk om de verschillende kanten van een probleem uit te diepen (en de voors en tegens op een rij te zetten).

In mijn bespreking van de grondregels in week vier ben ik heel stellig tegen deze grondregel ingegaan. Naar aanleiding van de film 12 Angry Men leek het mij helemaal niet zo evident dat er altijd voor- en tegenargumenten verzonnen moeten worden. Juist in dit postmoderne tijdperk, waarin de waarheid niet meer bestaat, moeten we elke stelling zowel kunnen verdedigen als kunnen verwerpen. Pas als er hevig over een stelling gediscussieerd is en het echt niet lukt om waterdichte betogen tegen een bepaalde argumentaties te houden, dan mag een stelling, om met de woorden van Karl Popper te spreken, voorlopig als waarheid aangenomen worden. Als de presentatiegroep bepaalt of een stelling wel of niet van beide kanten belicht kan worden, dan wordt er geen rekening gehouden met het feit dat anderen dit misschien wel kunnen. Juist tijdens deze cursus lijkt het mij zeer nuttig om getraind te worden in het voeren van betogen voor stellingen waar je het niet mee eens bent. Je horizon wordt ermee verlengd, wat van pas kan komen bij de analyse van het feminisme of de antropologie. Daarnaast ben ik er tijdens de cursus zelf achtergekomen dat er allerlei retorische technieken beschikbaar zijn, waarmee je vrijwel elke stelling (gedeeltelijk) kan verwerpen.

  1. De voorzitter moet ervoor zorgen dat de deelnemers aan het debat de oorspronkelijke vraag of stelling goed in de gaten houden. Dit betekent dat de voorzitter ingrijpt wanneer de discussie een totaal andere richting opgaat.


  2. De voorzitter dient de voortgang van de discussie te bevorderen door in te grijpen wanneer de discussie vastloopt en de deelnemers aan het debat hun standpunt blijven herhalen. Dit kan de voorzitter doen door kort het meningsverschil uiteen te zetten en een voorstel te doen voor verdere discussie.


Deze twee regels vullen elkaar goed aan en maken de kern van de rol van de voorzitter duidelijk. Wat tijdens de debatten duidelijk werd is dat deze grondregel niet goed in acht werd genomen. De voorzitters gedroegen zich over het algemeen slechts als waakhond van de vorm en niet van de inhoud. Te lange discussies werden goed afgekapt, de rust werd bewaard en af en toe werden stille deelnemers tot spreken aangezet. Wat echter voor mij nog belangrijker is, houdt verband met de inhoud.

Vaak liep het debat inhoudelijk vast. De start was meestal redelijk, maar vervolgens kwam er te vaak een punt waarop alles over een bepaald onderwerp gezegd was. Deelnemers hadden niet de moed om toe te geven dat de ander gelijk had, waardoor er voor nieuwe inzichten soms weinig plaats was. Soms verzandde het debat al snel in priegelig gepraat over de precieze interpretatie van de stelling, terwijl dit toch niet het doel van het debat moet zijn geweest. De voorzitters hadden de taak hierop in te springen, maar dit bleef al te vaak uit.

Wat wel opgemerkt moet worden is dat de regels niet moeten ontaarden in een debat waar de lijn van de voorzitter centraal staat. Dit gebeurde namelijk in het debat dat ikzelf voor moest zitten. Juist door mijn frustratie over de leiding van voorgaande debatten nam ik de ‘spelverdeling’ te enthousiast op me. Deels kwam dit door het feit dat ik graag mee wilde doen, anderzijds door de wat lakse houding van de deelnemers. Er waren te weinig ‘vrijwilligers’ die de rol van oppositie op zich wilden nemen door een moeilijk te verdedigen stelling op zich te nemen. Toch had ik mij wat meer afzijdig moeten houden, waar ik naar verloop van tijd achterkwam. Soms komt een debat gewoon echt niet van de grond en dat moet je dan als voorzitter accepteren.

  1. De deelnemers dienen een bron te vermelden wanneer zij een feitelijke uitspraak doen. Dit maakt het voor de andere deelnemers mogelijk om uitspraken te verifiëren. Bovendien voorkomt het dat er ongefundeerde uitspraken worden gedaan.


“Het verwerpen van goede, originele hersenspinsels omdat ze een bron missen zou in een debat verboden moeten worden!” In mijn vorige grondregelkritiek poneerde ik deze stelling. Wat mij toen opviel was dat de ene partij in het debat soms met goede argumentaties kwam, waarop de andere partij de gehele argumentatie verwierp door het gebrek aan bronnen aan te kaarten. Anders dan een wetenschappelijk betoog is een debat niet volledig gestoeld op de aanwezigheid van bronnen. Daarom vind ik het zo apart dat er aan de ene kant weinig op theoretische argumentatie wordt gelet, terwijl anderzijds het gebrek aan bronnen keihard wordt afgestraft.


Afschaffen wil ik de regel echter niet. Natuurlijk is het goed als bronnengebruik gestimuleerd wordt. Het maakt een betoog er veel daadkrachtiger op. Deze stelling moet echter aan de ene kant afgezwakt worden en aan de andere kant aangevuld worden. Ik stel het volgende voor:


De term feitelijk dient veranderd te worden in theoretisch. Een feit komt voort uit een theorie, maar niet alle theorieën zijn feiten. Tijdens de cursus hadden veel geponeerde concepten aangesterkt kunnen worden met namen van belangrijke auteurs. In de Geesteswetenschappen gaat het vaak helemaal niet om feiten, dus het is raar dat de grondregel hiertoe beperkt blijft.


Daarnaast dient de grondregel een belangrijke bijsluiter te bevatten. Bronnen moeten officieel altijd vermeld worden, maar de opponent mag de argumentatie van de ander niet op basis van het gebrek aan bronnen inhoudelijk verwerpen. De opponent dient slechts zijdelings aan te geven dat er geen bronnen gebruikt zijn en dient vervolgens op de inhoud van de argumentatie in te gaan.

Week 8 - Cursusevaluatie

Aangezien ik hieronder al uitgebreid ben ingegaan op de rol van einddebat, zal deze evaluatie over de rest van de cursus gaan. De vorm van de evaluatie zal puntsgewijs, kort en overzichtelijk zijn, in tegenstelling tot de lange evaluatie hieronder.


DE BLOG past goed bij deze cursus en werkt fijn voor de meeste studenten. Het stimuleert creativiteit, maar die creativiteit wordt nog niet genoeg aangewakkerd vanuit de docenten / de cursus. Wat mij betreft moeten studenten ook bekend worden met online debat, aangezien dat van steeds grotere waarde wordt. De blogosfeer en de forumcultuur zijn in principe beide geschikt voor dit concept. Jammer dat dit idee niet echt toegepast wordt, omdat het het bloggen een stuk leuker maakt. Het simpelweg verplichten van een medium is niet genoeg, het gaat om de forumcultuur of blogosfeercultuur die moet gaan ontstaan. Sommige studenten hebben genoeg ideeën over hoe je dit doet.


DE OPDRACHTEN waren interessant, maar eenzijdig. Elke week weer hetzelfde trucje uithalen is niet echt een stimulans om de blog goed bij te houden. Ook kan de reflectie en controle beter, want dit leidde in Isabella’s werkgroep tot betere participatie. Natuurlijk heeft de student een eigen verantwoordelijkheid, maar als de middelen aanwezig zijn (RSS-readers maken controle secondenwerk) waarom worden ze dan niet gebruikt? Daarnaast zou ik graag zien dat er een casusopdracht toegevoegd wordt. Zo doet niet iedereen precies hetzelfde en word creativiteit gestimuleerd.


DE GASTCOLLEGES passen goed bij de cursus. Misschien zou het wel interessant zijn om volgend jaar weer eens wat nieuwe gastsprekers aan te trekken. NMAD is een van de weinige cursussen met zo een sterke band met het bedrijfsleven, waardoor de rol die het speelt binnen de opleiding groot is. Contact met bedrijven kan allerlei mooie dingen opleveren, dus zou het fijn zijn als NMAD veel aandacht aan die ‘missie’ blijft besteden. Second Life, Auteursrecht en De Waag mogen wat mij betreft een keer vervangen worden door de gebieden 3d-internet (Google Earth), Privacy (Google of Hyves) en Web 2.0 (Crossmedia). Dit haalt de richting digitale cultuur binnen CIW misschien wat meer uit het heersende paradigma en laat zien dat docenten ook wat verder durven te denken.


DE WERKCOLLEGES hebben een hele goede invulling gekregen. Daarom heb ik ook maar een paar verbeterpuntjes kunnen bedenken. De link tussen de blogs en het de werkcolleges mag iets meer duidelijk worden. Het mooiste was het geweest als de kritiek op de debatten in realtime verwerkt kon worden op het blog, met bijvoorbeeld een laptop. Eigenlijk is het voor een cursus als deze jammer dat het meenemen van laptops in de collegezalen nogal taboe is. Misschien lost meer controle op de blogs deze kloof al op en sommige studenten wisten hun aantekeningenzee prima te converteren naar het internet.


Een tegen een debatteren werkt volgens mij niet zo goed. De aanwezigheid van voorzitters daarentegen juist weer wel. Het volpraten van drie minuten vind ik teveel aandacht krijgen. Het doel ervan is waarschijnlijk dat deelnemers hun standpunt duidelijk leren uitdrukken. Deze tactiek kan echter ook in een reactie aan het eind van het debat gebruikt worden, wat het ook nog eens interessanter en moeilijker maakt. Er moet dus in mijn opinie aandacht komen voor het opbouwen van spreekbeurten in het algemeen en niet alleen aan het einde.


Een interessante aanvulling zou misschien het uitnodigen van gasten tijdens werkcolleges kunnen zijn. Dit zou verzorgd kunnen worden door de presentatiegroep. Een hoogleraar of docent is eenvoudig te regelen en wie weet wat het oplevert. De autoriteit van een gast levert in ieder geval waarschijnlijk meer op dan een voorspelbare presentatie over een onderwerp waar niemand nog in bijgepraat hoeft te worden.


Deelnemers moeten misschien nog meer gestimuleerd worden om deel te nemen aan het debat. Dit is het doel van de cursus dus niet deelnemen is in feite weggegooid geld. Misschien kunnen mensen in de cursusomschrijving al voor consequenties van stilte gewaarschuwd worden. Voor de rest was de sfeer wel uitstekend met een gezellige en nuttige kroegentocht als resultaat.

Week 7 - Evaluatie Einddebat

Het einddebat stond gepland als grande finale van de cursus Nieuwe Media en het Actuele Debat. De beide werkgroepen waren in zes weken afgetraind en klaargestoomd voor de finale, waarin het tot een clash tussen inhoud (Poell) en stijl (Isabella) zou komen. Wat bleek echter: precies zoals in vele (voetbal-)finales bleken alle voorspellingen waardeloos. De finale week op zoveel punten af van de debatten in de werkgroepen dat geen enkele vergelijking opging. Helaas, want de kwaliteit was ver te zoeken en de nadruk op inhoud van Groep Poell kreeg weinig kans. Maar wat waren nu de oorzaak, het gevolg en de lering die we uit het verloop van het einddebat kunnen trekken?


De oorzaak van de manier waarop het debat plaatsvond zat hem in een aantal dingen. Ten eerste was het tijdstip van het debat niet gunstig. Deelnemers die tijdens de werkcolleges altijd fris, fel en fruitig waren, hadden nu moeite hun hoofd naar debatteren te zetten. Dit viel vooral op bij Frank, die zijn imponerende manier van praten op de vroege ochtend nog niet geactiveerd leek te hebben. Een tweede oorzaak voor het inhoudsloze debat was misschien de klassenopstelling. Meer dan normaal werd er een kloof gecreëerd tussen debaters en publiek. Het publiek had het idee geen onderdeel te zijn van het debat en de debaters kregen het idee een show te moeten geven voor hun publiek. De aandacht werd hiermee weggeleid van de inhoud en retoriek. Laatste oorzaak was wellicht dat de werkgroepen op een verkeerde manier tegen elkaar werden opgehitst. Competitie is leuk en prestatiebevorderend, maar de manier waarop het gebeurde leidde toch vooral tot competitievervalsing. Een debat met slechts twee groepen en een publiek dat slechts afkomstig is uit die werkgroepen is te vergelijken met een parlement met slechts twee fracties. Alleen overlopers kunnen de strijd in het voordeel van een van beide groepen laten beslissen.


Deze drie eigenschappen leidden in mijn ogen tot het volgende gevolg. De argumentatie van alle groepen kwam ondanks een goede voorbereiding ondoordacht naar voren. De zenuwen van het niet willen verliezen, het vroege tijdstip en de focus op show in plaats van inhoud leidde tot geschreeuw en inhoudsloos geratel. Sommige groepen konden helemaal geen mening vormen, anderen kwamen met kansloze argumenten en weer anderen haalden elkaars argumenten finaal onderuit. Een groepje stelde bijvoorbeeld dat het bij interactieve tv niet om geld draait, waarna een collega niet veel later beargumenteerde dat de interactieve tv vooral commercieel uiterst interessant is. Wij als Debatsers kregen een groepje tegenover ons dat onder andere beweerde dat simulatiegames geen games zijn. Op zich is zo’n knullige uitspraak niet erg, want iedereen mag fouten maken. Het probleem dat veroorzaakt werd door oorzaak 3 was echter dat dat groepje ons nog bijna ‘versloeg’ ook. Natuurlijk maakten ook wij fouten, waaronder mijn veel te lange spreekbeurten, maar wie enigszins op de inhoud lette kon een keuze voor de andere groep niet verantwoorden.


Vervolgens kan ik enkele verbetersuggesties voorstellen. Wat het einddebat ten goede zou komen is een ander tijdstip voor het einddebat. Een praktisch en kinderachtig bezwaar wellicht, maar in andere cursussen is al gebleken dat de setting een grote rol kan spelen. De eindpresentaties van Instrueren en Overtuigen en Practicum Nieuwe Media werden gehouden in zalen met charme en historie, wat zorgde voor een onvergetelijke ervaring. Aangezien ook NMAD een evidente praktijkbasis heeft, zou ik in ieder geval proberen de cursus ook buiten de universiteitsmuren te laten treden. Camera’s, dresscode en een professionele jury maken de dag compleet.


De roep om een professionele jury brengt mij tot een tweede puntje van kritiek. Het Einddebat wordt namelijk neergezet als hét einddoel waar het allemaal om draait, zonder dat de randvoorwaarden dit legitimeren. Zoals al bleek uit het verhaal van professor Simons is reflectie het gereedschap waarmee kennis gecreëerd wordt. Het belangrijkste element waar het tijdens het einddebat aan het geschort is echter juist deze reflectie. De feedback op hun debatkunsten die bij studenten blijft hangen is het resultaat van de stemronde. Zoals betoogd is deze stemronde te subjectief voor woorden, waardoor de waarde ervan vrijwel nihil is. Wat mij betreft wordt deze empirische methode daarom vervangen door een kritische of structuralistische methode. Een grande finale met een wat chiquere setting, waarbij een gastjury samen met het publiek kritisch en objectief op het debat reflecteert, kan de nadruk die erop wordt gelegd in de cursus pas echt verantwoorden. Zonder dat het ten koste gaat van de uiterst effectieve competitie- en groepssfeer.

Week 5 - Evaluatie Debat

Deze week werd er gediscussieerd over het thema televisie. Zelf mocht ik plaatsnemen in het groepje van vier dat de stelling ‘televisie zal user-generated worden’ moest verdedigen. Het bleek moeilijk de stelling te verdedigen, maar ook om hem te weerspreken. Al met al ontstond er een warrig debat waarin veel fout ging. Gelukkig maar, want met het einddebat dat steeds dichterbij kwam moest er weer iets zijn om van te leren.

Vanuit ons standpunt probeerden we de discussie niet over ‘televisie zal user-generated worden’ maar ‘televisie moet user-generated worden’. Hierdoor konden we allerlei voordelen van web 2.0 als argument gebruiken. Helaas werkte de tegenpartij hier niet erg aan mee. Ze reflecteerden steeds op de stelling die op de powerpoint stond. Het debat werd niet bepaald duidelijk en interessante onderwerpen bleven achterwege.


Het debat over de originele stelling hadden we natuurlijk ook gewoon kunnen verdedigen. Helaas was de voorbereiding van ons groepje niet ideaal waardoor onze argumenten niet helder naar voren kwamen. Wat vooral mis ging was het gebrek aan brongebruik. We verdedigden de stelling de tv nu al user-generated is, maar werden deels terecht gewezen op het gebrek aan bewijs. Een betere voorbereiding en minder aandacht voor de stelling zelf zijn dan ook ground rules die beter gehandhaafd moeten worden. Plus een portie enthousiasme, want al is het een onderwerp dat iedereen wel interessant vind maar waar niemand een mening over blijkt te hebben: wie een debat wil winnen moet ervoor strijden.

Week 7 - Argumentatie Einddebat Debatsers

Hierbij de voorbereiding van team Debatsers op het einddebat. Jaco, Katja, Marije en ik hebben ons eerst in brainstormsessies voorbereid, om vervolgens alles efficiënt met behulp van Google Docs uit te werken. De vorm van onderstaand document is puntsgewijs, omdat het document als handboek diende tijdens het debat. De vraag of die tactiek slim is gebleken beantwoord ik in de evaluatie van het debat. Stelling 1 (Moeten games worden ingezet in het onderwijs) is hoofdzakelijk door mij uitgewerkt.

Stelling 1//Eerste ronde

  • Stelling: Moeten games worden ingezet in het onderwijs? Ja!
  • Deelnemers:
    Voor zijn: Jaco, Katja, Marije en Tom (Debatsers)
    Tegen zijn: Suzan de Bont, Robbert van Ooijen, Lukie Stalenhoef, Joris Pekel

Inleidend betoog (45 sec)
------------------------

Onze argumenten (Inleiding..)

Het lost problemen van het huidige onderwijs op

Leerlingen zijn niet gemotiveerd

Leerlingen willen meer dan alleen lezen

Het onderwijs moet aan steeds hogere eisen voldoen voor de beoogde kenniseconomie (met gamen doe je veel competenties op)

Het past binnen huidige opvattingen over goed onderwijs

Leren moet gericht zijn op het behalen van doelen (competentiegericht leren, hoorcollege Simons)
Leren moet leuk zijn (hoeft niet toegelicht te worden)
Leren moet creatieve geesten ontwikkelen (de creatieve sector krijgt een steeds grotere rol in de maatschappij/economie, rol van games daarin wordt pas later toegelicht)
Leren in groepen is goed (de games van de laatste jaren vervullen deze taak goed)

Zinnen die herhaald mogen worden

Goed dat het huidige onderwijs daartoe in staat is. Gelukkig zijn games dit ook en ze voegen zelfs nog iets toe!

Er is een probleem in het huidige onderwijs en dat moet opgelost worden!

We zeggen niet dat het huidige onderwijs geheel vervangen moet worden, maar wel dat games te interessant zijn om ze links te laten liggen!

Tegenargument (1)
Games zijn niet constructief, ze zijn op ervaringen gebaseerd (je doet wel veel maar je leert er niets concreets van)


Counter:
Het begrip is een belangrijke visie op leren met veel aanhangers en betekent dat de leerling zijn eigen kennis construeert uit de ervaringen en de kennis die hij zelf opdoet

Games waren inderdaad niet erg constructief. Tomb Raider draaide om het oplossen van een lange reeks kleine problemen waar bijvoorbeeld weinig visie voor nodig was

Tegenwoordig ligt dat anders.

Games worden crossmediaal gebruikt en het draait vaker om een eindproduct waar veel visie voor nodig is.

Eindproduct: Bij populaire simulatiegames (van de werkelijkheid!) als Sim City’s, Tycoons en Championshipmanagers gaat het om een eindproduct dat pas goed wordt als je ontzettend veel aspecten beheerst

Crossmediaal: Fraps (filmpjes), screenshots en databases uit games worden gepubliceerd op het internet (Web 2.0) Ook zijn er veel forums waar van alles op een kritische manier besproken wordt.

Conclusie: Leren door.. (Artikel Herz, 2003)

Constructieve eindproducten: virtuele steden, onoverwinnelijke voetbalclubs en opgenomen worden in guilds met aanzien (WoW)

Zelfreflectie: het eigen leerproces wordt vastgelegd met fraps, screenshots en database-exports en op forums besproken

Leren in groepen: op forums of in multiplayerspellen wordt veel van elkaar geleerd. Er is altijd het streven de beste te zijn. De beste speler of de beste groep spelers. Een Amerikaanse competitiesituatie dus, maar zonder de slechte dingen omdat het virtueel is.

Tegenargument (2)
Huidige educatieve games stellen niets voor en zijn niet populair bij de leerlingen

Counter:

Dit ligt aan de manier waarop educatieve games momenteel gemaakt worden en niet aan het concept "educatieve game" zelf. Ontwikkelaars zouden meer moeten afkijken bij de makers van recreatieve games

Bron "Parels en Groeibriljanten" (EPN):

Waar recreatieve games echter bij jongeren razend populair zijn, is het enthousiasme over educatieve games veel minder.

Naarmate de meerwaarde van games duidelijker in beeld komt, neemt ook de verbazing toe over het onbenut laten van de motiverende stimulansen in educatieve programmatuur. (zie: Netkwestie).

Educatieve games worden teveel ontworpen vanuit het bestaand lesmateriaal. Dat is een van de conclusies uit een recente studie Parels en Groeibriljanten.

Ontwikkelaars zouden meer moeten 'afkijken' bij de recreatieve collega's. Het onderscheid tussen educatieve games en recreatieve games lijkt meer en meer te vervagen.

Verder nemen de aanwijzingen toe dat het spelen van recreatieve games educatieve waarde heeft. Opbrengsten doen zich bijvoorbeeld voor op het gebied van logisch denken en concentratie.
Verder bevorderen games de attitude van samenwerkend leren door uitwisseling van ervaringen met anderen.

Tegenargument (3)
Games zijn te duur, er is al een lerarentekort en zo weinig geld dat Plasterk de studiebeurs wil afschaffen

Counter:

Games kunnen ons juist afhelpen van de geldproblemen

Een opsomming van kosten en opbrengsten die meespelen, waardoor games een goede investering kunnen zijn:

- Open Source is in opkomst (Second Life) en door het goede doel dat educatie is zou een initiatief dat hiervan gebruik maakt zeer zeker nut hebben

- Als de games goed op de markt gezet worden kan het verkocht worden aan instellingen over de hele wereld

- Leraren en klaslokalen zijn nog wel nodig, maar er kan meer op lange afstand gewerkt worden

- Web 2.0 maakt het mogelijk om zelf allerlei dingen te creëren waardoor het ontwikkelen van een spel minder geld kost

Maar vooral (wellicht goede afsluiting debat):

Het effect op de lange termijn is levensgroot! Een onderwijssysteem dat incompetente kenniswerkers aflevert en de multimediajeugd van deze tijd het plezier in het leren ontneemt kost miljarden! Alle middelen moeten nu ingezet om binnen nu en pakweg 10 jaar slimme, vaardige en creatieve leerlingen af te leveren die de concurrentie met de boekenwurmen uit Amerika, China en India aankunnen! Op ijverigheid redden we het niet, we redden het alleen als we doortastend en creatief leren denken en handelen!


Tegenargument (4)
Games zijn slecht voor je (RSI, geweld, verslaving)

Counter

Verslaving: Spelen en winnen is inderdaad zó leuk dat er bij sommigen een verslavende werking kan optreden. Sommige topsporters willen koste dat kost winnen en enkelen raken verslaafd aan het spel met soms RSI tot gevolg. Gelukkig blijkt hieruit dat ook veel Nederlanders de wil om zo hoog mogelijk te komen toch in zich hebben! Dit kan van de mentaliteit op scholen en universiteiten meestal niet gezegd worden, zeker niet ivm India en Amerika. Door spelers beter te begeleiden kunnen we van dit voordeel van games gebruik maken zonder de nadelen teveel tegen het lijf te lopen.

Geweld: juist goede (educatieve) games maken met minder geweld (oorlogsgame, geschiedenis, met minder expliciet geweld bijvoorbeeld)
RSI: nieuwe interfaces inzetten (bevordert ook creativiteit en fysieke competenties)

Tegenargument (5)
Digital Divide

Counter

Je moet hier progressief mee omspringen ipv conservatief: zorgen dat meisjes meer gaan gamen ipv zorgen dat jongens minder gaan gamen. Meisjes willen wel leren (en niet perse spelen) dus zijn educatieve games zeer geschikt om de kloof te overbruggen.

Tegenargument (6)
Games zijn alleen geschikt voor leerlingen die niet uit boeken kunnen leren


Counter Óf Extra Argument (als het stilvalt):
Games ontwikkelen creatieve geesten waar een grote maatschappelijke/economische behoefte aan is

De grote Johan Huizinga (Homo Ludens) benadrukte 100 jaar geleden al dat creativiteit, gevoel en fantasie steeds belangrijker wordt door de opkomst van machines, en nu, computers en Aziaten.
Momenteel komt al veelvuldig in het nieuws dat er een grote vraag is naar de creatieve sector. Games zijn bij uitstek geschikt als motor voor het opvullen van die vraag.
Hoe?
Voornamelijk voor een wat lager niveau: Doordat 'spelen' creativiteit oplevert (Huizinga)
Voornamelijk voor hoogopgeleiden: doordat de Computergame (net als het theater) een medium is dat alle andere media in zich kan hebben (tv, film, schrift, radio, toneel, muziek, enz.)
Hierdoor kunnen potentiële mediawetenschappers of media-ontwikkelaars de media respectievelijk bekritiseren en origineel inzetten/experimenteren. (hetzelfde geldt natuurlijk voor simulatiegames --> soldaten, architecten, voetbalmanagers enz)

Bron: Publicatie "Games, meer dan spelen"
De Nederlandse historicus Johan Huizinga waarschuwde in zijn werk Homo Ludens als één van de eersten voor de gevaren van deze tendens (alleen nog oog op 'werken werken werken'). Hij benadrukte in dit werk het belang van het spel op de maatschappij en haar cultuur. In het productieproces zou de mens immers snel vervangen worden door machines en robots. De mens kon dan niet anders, dan terugvallen op zijn gevoel, fantasie en creativiteit.

Stelling 2//Halve finale

  • Stelling: Is virtueel contact even waardevol als real life contact?
  • Deelnemers: De winnaars van het derde debat vinden van wel en de winnaars van het vierde debat vinden van niet.
  • Tegen


Inleidend betoog (45 sec)

------------------------

Onze argumenten (1)

  • Virtueel contact heeft tekortkomingen in 3 aspecten van communicatie (waarvan we er 2 noemen):
  1. verbaal (het ontbreken van klanken, de beperkte mogelijkheden voor het doen van taaluitingen, zoals een kleine chatregel)
  2. non-verbaal (het ontbreken van lichaamstaal)
  3. fysiek (het ontbreken van de fysieke aanwezigheid en het lichamelijk contact)

Virtueel contact is minder setting-afhankelijk en daarmee brengen we nog meer tekortkomingen aan het licht. Houtkoop (handelen in taal 200?) schrijft hoe communicatie verschilt in verschillende omgevingen. Communicatie op een terrasje verschilt van communicatie in een kerk. Omgevingsafhankelijke ervaring kun je niet opdoen achter je pc.

Daarnaast blijkt dat we in onze reële communicatie geregeld op communicatieproblemen stuiten, ondanks dat we over alle tools beschikken om op een juiste manier te communiceren.

Samenhangend tegenargument (2)

Digitale technologie vult deze tekortkomingen aan met audio en video.

Weerlegging (3)

Onze gereguleerde (regels) communicatieprocessen (interactie) zijn sinds het ontstaan van de mens in ontwikkeling geweest. Zelfs na 200.000 jaar staat communicatie in de belangstelling van ons en een breed scala aan wetenschappen voor wie zij, de communicatie, geheimen verbergt. Na 200.000 jaar zijn communicatieproblemen een alledaags verschijnsel in de reële werkelijkheid, in de reële communicatie. Digitale technologie vormt slechts een extra kanaal voor communicatie en vergroot zodoende de kloof tussen communicatiedeelnemers, waardoor de communicatie nog problematischer wordt.

Opvolgend de weerlegging (4)

De reële werkelijkheid is waardevoller dan de virtuele werkelijkheid. Niet alleen is reëel contact een 200.000 jaar oude traditie, in de reële werkelijkheid zijn na die 200.000 jaar de communicatieprocessen beter geconstrueerd dan in de huidige, virtuele werkelijkheid.

Opvolgend de weerlegging(5)

Grice, Mazeland, Houtkoop en natuurlijk Koole, Tom Koole (Universiteit Utrecht) wel te verstaan zijn slechts een van de vele wetenschappers die talloze communicatieproblemen aan het licht hebben gebracht en hebben laten zien hoe reële communicatie bepaald wordt door bepaalde regels. In virtueel contact moeten deze regelsystemen nog tot stand worden gebracht (denk aan het interpreteren van, emoticons, afkortingen, internettaal en lange reactietijden) en deze regelsystemen lopen daarmee ook 200.000 jaar achter in de ontwikkeling.

Definities

Bij virtuele werkelijkheid moet je niet alleen denken aan virtuele werelden als Second Life, maar ook chatprogramma's bijvoorbeeld kunnen een virtuele ontmoetingsplaats vormen. Hiermee voorkomen we dat de tegenpartij de stelling slechts op een beperkt aantal toepassingen betrekt. Bedenk: onze argumenten zijn universeel ;)

Stelling 3//Finale

Stelling: Is de amateurisering van de media positief of negatief?

  • Deelnemers: De winnaars van het eerste halve finale vinden het positief en de winnaars van de tweede halve finale negatief
  • Tegen

Kern

Nadelen benadrukken van wat er gebeurt als de 'burger' een dominante rol gaat spelen binnen de journalistiek.

Inleidend betoog (45 sec)

De amateursering van de media houdt in dat er een grote groep producenten bij is gekomen. Daar waar de media eerste nog werd gedomineerd door de professionele journalistiek, neemt de de amateuristische content van de burgerjournalist een steeds groter aandeel in binnen het medialandschap. Voorbeelden hiervan zijn: YouTube, Skoeps en Blogspot.

Vanwege het feit dat tegenwoordig iedereen content kan produceren neemt de kwantiteit van de content toe en de kwaliteit af. Houdt de 'burgerjournalist' zich aan de gedragscodes van de journalistiek? Past hij bijvoorbeeld 'Hoor en Wederhoor' toe? Hoe betrouwbaar is amateuristische content eigenlijk? Willen we wel veel, maar oppervlakkige informatie?

Een andere vraag die je jezelf zou kunnen stellen is of we er wel op zitten te wachten dat iedereen voor journalist kan spelen. Hoe waardevol is bijvoorbeeld het oordeel van de groenteman over het asielbeleid ten op zichte van een deskundig oordeel van een hoogleraar?

De amateurisering heeft daarnaast ook tot gevolg dat er misbruik wordt gemaakt van de vrijheid van meningsuiting. Iedereen roept maar wat hij vindt en er ontstaan zelfs heuse Hate-sites.

Tot slot wil ik graag benadrukken dat amateur content het uiteindelijk zal afleggen tegen professionele content. Kijk bijvoorbeeld op YouTube. De laatst 10 gekeken filmpjes zijn allemaal bestaande content.

Eventuele tegenargumenten + verwerpingen

1. Het is juist heel mooi dat de journalistieke content van onderaf wordt bepaald en niet langer topdown. Hierdoor kan iedereen zijn mening laten horen en wordt niks ons meer opgelegd.

De vraag is: willen we dat iedereen zijn mening geeft. Willen we niet alleen de mening horen van mensen die er verstand van hebben? Wat is de meerwaarde van iedereen zijn zegje laten doen??

2. Deze ontwikkeling past perfect binnen het idee van web 2.0 waar de gebruiker de content bepaalt en produceert. De user generated content is de toekomst.

Het plaatsen van user generated content is een hype, waar het 'nieuwe' inmiddels al een beetje van af is. Uit onderzoek van Gartner is gebleken dat het bloggen inmiddels al over zijn hoogtepunt heen is. Dat iedereen weet hoe een weblog werkt, hoeft nog niet te betekenen dat iedereen er ook daadwerkelijk gebruik van maakt.

3. De amateur journalistiek maakt het mogelijk dat we beelden zien die we anders niet te zien hadden gekregen. De traditionele journalistiek kan niet altijd ter plaatse zijn als er iets gebeurt, maar er is altijd wel een burger aanwezig, die het nieuws kan vastleggen met zijn camera. Kortom de amateur journalistiek is een verrijking voor het huidige media landschap.

De betrouwbaarheid van de content laat te wensen over. Amateur-journalisten hebben immers geen kennis van de journalistieke gedragscodes. Passen zij wel hoor en wederhoor toe? Hoe betrouwbaar zijn de bronnen?

4. Historisch gezien zijn de meeste media opgezet door amateurs. Een voorbeeld is de radio. De basis voor de krant is ook ooit gelegd door amateurs. Pas later zijn mensen hun geld gaan verdienen met het maken van content voor deze media. Dus zo slecht is het helemaal niet om de gebruiker de content te laten bepalen.

Een systeem ontstaat niet zomaar. Daar gaat een jarenlange ontwikkeling aan vooraf. Waarom zouden we een systeem dat zoveel kennis bevat plaats laten maken voor een systeem waarin onbetrouwbare, oppervlakkige content de overhand krijgt?

Week 6 - Synopsis Digital Divide

Reconsidering political and popular understandings of the digital divide

Neil Selwyn probeert hier een theoretisch kader te scheppen voor de problematiek rond de ‘digital divide’. De digital divide is de kloof die is ontstaan tussen de bekende ‘internetgeneratie’ en de mensen die geen toegang hebben tot computers. Dit probleem is al langer bekend en er wordt alles aangedaan om ook de bejaarden en de arme landen aan computers te helpen. Deze naïeve oplossing is echter volgens Selwyn verre van genoeg. Het probleem heeft een veel bredere horizon dan vaak wordt gedacht. Een theoretisch kader is daarom een goed startpunt om het probleem concreet en effectief te benaderen.

Kort maar concreet gezegd doet Selwyn onderzoek naar de begrippen die van belang zijn als we praten over de digital divide. Zijn werk is dus duidelijk te plaatsen als een kritiek. Door gangbare conventies over de digital divide te herevalueren, komt Selwyn tot meer kennis over de ontologie van het probleem. De auteur evalueert geïnstitutionaliseerde begrippen als ‘access’, ‘ict’ en ‘use’. Het overdenken van deze begrippen leidt tot het besef dat er een belangrijk verschil is tussen toegang tot en gebruik van ict. Als ouderen toegang hebben tot ict, ze kunnen een pc aanschaffen, betekent dit nog niet dat de digital divide niet op hen van toepassing is. Chatten met hun kleinkinderen is immers nog niet mogelijk, omdat ze niet weten hoe ze de computer kunnen gebruiken. Parallelle voorbeelden zijn te trekken naar arme landen.


Selwyn concludeert dat het begrip ‘kapitaal’ onderscheiden kan worden in drie vormen: economisch kapitaal, cultureel kapitaal en sociaal kapitaal. Wie een van deze vormen mist kan volgens hem niet goed participeren internetmaatschappij. Wie dankzij de aanschaf van een computer (economisch kapitaal) en het lezen van ict-tijdschriften (cultureel kapitaal) zover is gekomen dat zijn computer opstart, kan alsnog niet participeren op internet als hij geen vrienden of hulplijnen heeft die hem kunnen helpen met de internetverbinding (gebrek aan sociaal kapitaal). Voorbeelden als deze laten zien dat Selwyn een belangrijke kwestie aansnijdt.


Het artikel van Selwyn laat zien dat het goed is om begrippen nauwkeurig te evalueren. Deze methode van onder andere de Frankfurter Schüle en Immanuël Kant heeft vele paradigma’s bekritiseerd met verbeterde paradigma’s als gevolg. Denken we in de samenleving te weinig na over de begrippen die we gebruiken, dan kan het wel eens zijn dat we finaal de verkeerde richting opgaan. Op begrippen die betrekking hebben op de digitale cultuur lijkt deze stelling extra goed op te gaan. Politici en commerciële instellingen gebruiken maar al te vaak hippe begrippen over internet en technologie, zonder dat ze er echt wat van af weten. Het is de taak van de wetenschap om beleidsmakers erop te wijzen, omdat verkeerd gebruikte begrippen anders tot nare dingen kunnen leiden.


Ook binnen de wetenschap moet men echter oppassen. De empirische methode bijvoorbeeld is vaak gestoeld op begrippen die als waarheid worden aangenomen. Onderzoek naar de digital divide waarbij alleen de mensen met en zonder internetverbinding waren onderscheiden, had een geheel verkeerd beeld gegeven. Empirisch onderzoek over de digital divide, zoals dat van Castells (2001), neem ik daarom meestal met een korreltje zout. Er zijn zoveel gradaties van ‘toegang tot internet’ dat het erg moeilijk is ze onder enkele noemers te vangen. Daarnaast verandert het internetlandschap razendsnel. De 100-dollar-laptop, opensourcetoepassingen en wifi over tientallen kilometers kunnen problemen plotsklaps veranderen of voorspellingen over deze innovaties kunnen niet uitkomen. Wel vind ik het altijd interessant na te denken over problemen vanaf een metaniveau. Een stelling van Castells die beweert dat het verkleinen van de digital divide nuttiger is dan het bieden van andere ontwikkelingshulp, zet mij voor lange tijd aan het nadenken.


Stelling: arme landen zullen door het internet nog armer worden

Week 6 - Evaluatie Debat WC6

Deze week ging ik in debat over de volgende drie stellingen:

·

  1. Beeld zal in de toekomst tekst verdringen bij informatieoverdracht.
  2. Leren door middel van ervaringen is effectiever dan leren uit boeken.
  3. De Waag speelt in op behoeftes die zij zelf heeft gecreëerd.

Het was de laatste week waarin het debatteren kon worden geoefend, dus kon het debat gezien worden als de generale repetitie voor het einddebat.


De eerste stelling werd in ons voordeel beslist door onze nadruk op de ontologie van beeld en tekst. Onze argumentatie over de idee dat beeld een aanvulling is van tekst en niet andersom bleek een goede houvast. Mijn voornemen om steeds uit te leggen ‘waar het nu in de kern om gaat’, bleek goed te werken. Deze meta-kritiek kan dan ook worden gezien als een belangrijke ground rule voor wie een debat winnend wil afsluiten.


Het tweede debat werd beslist op een ander voornemen. Het dramatiseren van een onderwerp had ik in andere colleges afgekeken van Frank. Door nu op een emotionele manier te waken voor het weggooien van duizenden jaren schriftcultuur kreeg ons groepje het publiek achter ons. Vooral de Ground Rules van het presenteren worden hier goed benut. Debaters moeten goed bewust zijn van de verschillen tussen een debat en een discussie.


Het derde debat was minder uitdagend, omdat de tegenpartij de mist in ging bij het bepalen van de kern van het verhaal. Door mijn nadruk op het ontrafelen van de argumentatie van de tegenpartij wist ik dit al snel te achterhalen. Door deze basis lukte het mij om doeltreffend in te springen op een ontkenning van een heet hangijzer, de digital divide, door de tegenpartij. Deze tactiek kan dan ook aan de grondregels toegevoegd worden. Debaters moeten inconsistenties in het verhaal van de tegenpartij zien te traceren. Belangrijker bij het opstellen van Ground Rules is echter dat fouten voorkomen worden. Een grondregel als “gebruik de stelling niet als harnas, maar probeer je argumentatie creatief rond de stelling vorm te geven” kan de oppositie van deze week helpen.


De winst in het debat van week 6 zorgde voor veel zelfvertrouwen op de weg naar het einddebat van een week later.

Week 6 - Gastcollege Henk Zeijts

Henk Zeijts was deze week aanwezig om meer te vertellen over Stichting de Waag, dat door een internationalisering door het leven gaat als Waag Society. Zeijts gaf verantwoordelijk te zijn voor het praten over en voor Waag Society, terwijl het grootste deel van de stichting zich bezighoudt met de techniek en creativiteit. Dat De Waag inderdaad vooral op de praktijk is gericht werd duidelijk door het wat onsamenhangende en theoretisch zwakke verhaal van Zeijts. Dit neemt echter niet weg dat De Waag juist door haar praktische nut veel toekomst heeft.



Zeijts begon met een verdieping van de grondslagen van Waag Society. Deze grondslagen lijken behoorlijk goed uitgedacht en laten zien dat De Waag zich heel specifieke op bepaalde domeinen richt. Aanleiding dus om hier een mooi wetenschappelijk verantwoord betoog aan vast te plakken zou je denken, maar dit was aan Henk Zeijts niet echt besteed. Voor mijzelf waren de vier doelgroepen (Zorg, Cultuur, Publiek Domein en Onderwijs) en de vier domeinen (Locative, Collaborative, Sensitive en Narrative) echter aanleiding mijn wetenschappelijke kennis en hersenen eens goed aan het werk te zetten.


Hier zijn we direct bij de kern gekomen van wat Waag Society doet: de stichting zet aan tot nadenken. Door te handelen vanuit de praktijk komen allerlei praktische en theoretische problemen aan het daglicht. Het lijkt geen wetenschappelijke manier van handelen, maar het heeft wel allerlei wetenschappelijke verdieping als gevolg. Alleen het feit dat Waag Society als gast is gevraagd in plaats van een commercieel instituut met een minder specifieke doelgroep, zegt wat dat betreft al genoeg. Vrijwel alle concepten die De Waag presenteert, van Verhalentafel voor bejaarden tot DJ-set voor vmbo-scholieren, zijn rijp voor wetenschappelijke reflectie.


Maar betekent dit dat iedere organisatie wat ontwerpers bij elkaar kan brengen om een product te maken dat zomaar object van wetenschappelijk onderzoek wordt? Nee. De Waag laat met zijn focus op niet-standaard doelgroepen, waaronder dus zorg en cultuur, zien dat het afhankelijk is van een groter maatschappelijk probleem: de digital divide (zie Selwyn, 2007). Door met specifieke producten de kloof bloot te leggen beseffen ‘normale’ mensen, maar ook wetenschappers, dat er nog veel problemen zijn die opgelost moeten worden. De vier domeinen van de digitale cultuur die De Waag vervolgens betreedt zijn ook al ondervertegenwoordigd in vergelijking met domeinen die commercieel aantrekkelijker zijn. Hiermee laat De Waag letterlijk zien dat er in de digitale cultuur ondergeschoven kindjes zijn, die wellicht met ‘ondergeschoven middelen’ meer aandacht kunnen krijgen.

Week 5 - Kritisch commentaar gastcollege Elsa Gorter

Als het onderwerp televisie de revue passeert besef je als nieuwemediawetenschapper altijd weer hoe complex de verschillen tussen televisie en computer kunnen zijn. Soms bekruipt mij het gevoel dat hele culturen aan de hand van de verschillen tussen televisie en computer te definiëren zijn. Jong / oud, man / vrouw, rijk / arm, hoogopgeleid / laagopgeleid, progressief / conservatief: een taxonoom zou elk van deze essentiële groepen zo achter het medium tv of computer kunnen scharen. Een wat pretentieuze hypothese wellicht. Wat echter steeds maar weer blijkt is dat internetgoeroes het medium televisie maar niet te pakken kunnen krijgen. Tivo, Tele2, Mine en nu weer Joost: de Nederlander wordt al jaren achtervolgd door digitale tv, maar laat zich nog niet echt pakken. Voor veel andere problemen denk ik altijd al snel een oplossing te hebben, maar dit raadsel is voor iemand die bijna nooit meer tv kijkt erg ingewikkeld. Een gastcollege van een voormalig lotgenoot aan de Universiteit Utrecht die het probleem nu vanuit de praktijk probeert op te lossen is daarom een welkome steun in de rug.


Elsa Gorter werkt bij HollandDoc: een afdeling van de VPRO. HollandDoc levert via allerlei digitale kanalen documentaires en begint steeds bekender te worden. Sinds de VPRO vorig jaar de serie ‘De Toekomst’ lanceerde, ben ik weer de VPRO-fan van 12 jaar terug. De nieuwsbrief van HollandDoc heeft mij zo nu en dan verleid een kijkje te nemen op hollanddoc.nl, waardoor ik over wat handige voorkennis beschikte. Wat Elsa duidelijk liet merken in haar betoog was dat HollandDoc wil overleven dankzij de keuze voor kwaliteit. Deze stelling kan ik beamen, want zo nu en dan zijn er op de site ook over de digitale cultuur hele mooie documentaires te zien. Maar is kwaliteit bieden tegenwoordig wel genoeg?


De keuze van een omroep voor kwaliteit is in ieder geval een logische. Tegen de enorme vloedgolf aan beeldmateriaal die is ontstaan door gedaalde productiekosten, is simpelweg niet op te boksen. Het lijkt mij echter vooral belangrijk dat je je kwaliteit presenteert daar waar kwaliteit het beste tot zijn recht komt. En dat is, paradoxaal genoeg, op door onzin overladen sites als YouTube. Ook daar was ik HollandDoc, maar ook andere kwaliteit als Het Klokhuis, al eens tegengekomen. Allerlei kenmerken van de site maken dat juist de kwaliteit goed uit de verf komt. Ratings en bezoekersaantallen zorgen ervoor dat er onderscheid wordt gemaakt tussen HollandDoc en filmpjes van slechte kwaliteit, maar ook dat je ziet welke filmpjes binnen de HollandDoc-portal goed zijn. Daarnaast ontstaat er een levendig debat, omdat de filmpjes niet door een schare vaste websitebezoekers worden bekeken. Tot slot wordt het materiaal eenvoudig geïntegreerd in het publieke debat. Video´s van YouTube kunnen namelijk gekoppeld aan andere betekenisconstruerende media als weblogs of, vooruitstrevender, locaties in Google Earth. Dit laatste overkwam Het Klokhuis en gaf mij een hernieuwd inzicht in de waarde van dergelijk kwaliteitsmateriaal.

Week 4 - Evaluatie debat WC4

Deze week blik ik terug op het debat dat door mijn presentatiegroep werd georganiseerd. Eerst zal ik kort ingaan op het eerste uur van debat, waarvoor wij enkel de stelling hoefden voor te dragen.

De setting van deze week was als volgt: een groep van vier personen ging in debat tegen vier andere personen. De rest van de werkgroep had een andere rol toegewezen gekregen. Deze rollen liepen uiteen van voorzitter en vormpolitie tot scrounger. Zelf kreeg ik deze laatste taak toegewezen. De term was mij voorheen vreemd, maar het betekent dat je kritisch reflecteert op het brongebruik van de deelnemers. Uiteindelijk was het een interessante taak. Doordat we de stelling vooraf hadden getoetst aan de verschillende bronnen die als argument beschikbaar zouden zijn, was ik goed op de hoogte van de mogelijke theoretische concepten. Het was goed om te zien dat de groepjes inderdaad een man als Prensky niet vergaten. Wel liet het groepje dat de stelling ‘Serious Gaming moet alle vormen van educatie gaan aanvullen’ moest verdedigen een aantal theorieën onbenut. De specifieke aandacht voor de het brongebruik komt hopelijk mijn eigen vaardigheden op dat gebied ten goede. Een verkeerde uitleg van een, weliswaar ingewikkelde, theorie, zoals een deelnemer deed, raad ik mijzelf in ieder geval niet aan.


Vervolgens het debat dat door Shirley, Marlon, Jan en mij georganiseerd werd. De voorbereidingen waren in ruime mate voorzien en het thema nodigde uit tot experimenteren. E-learning is tenslotte een onderwerp dat in een klaslokaal goed tot zijn recht komt. Het experimenteren ging echter niet geheel volgens plan. De (grappig bedoelde) casus die we hadden uitgedacht bleek niet mogelijk in de internetloze zalen van Drift 21. Het op afstand besturen van een Google Presentations-slideshow ging niet volgens plan, waardoor we de stoelen, tafels en schriften maar als onderwijsmiddelen gebruikten. De stelling “Educatie moet volledig door student gestuurd worden (bottom-up)” kon in de groep gegooid worden.


Wat niemand van ons verwacht had was dat deze stelling massaal werd verworpen door de deelnemers. Niemand durfde bij voorbaat de stelling te verdedigen dat studenten prima zelf hun leerdoelen kunnen bepalen. Daarom besloten we direct de groepen in tweeën te splitsen, zodat 50% de strijd aanging met de groep die blijkbaar erg zeker was van zichzelf. Het leuke was dat uiteindelijk de vóór-groep het beste uit de verf kwam. De kritiek was echter dat dit voor een deel te maken had met de voorzitter, die het debat teveel wilde sturen. Dit was inderdaad niet te verantwoorden als objectief instituut, maar door het eenzijdige debat kon ik me maar moeilijk inhouden.


Drie kenmerken zorgden voor weinig dynamiek: de deelnemers gingen bijna niet in op de rol van de nieuwe media, het hoorcollege en de centrale tekst van deze week werden niet als argument gebruikt en de discussie ging teveel over de praktijk in plaats van over een ideaal onderwijssysteem.


Mijn eigen positie in het debat is dan ook in het kort de volgende. Educatie kan dankzij de kennis die we hebben opgedaan uit de digitale cultuur en door die digitale middelen in te zetten wel degelijk op een waardevolle manier bottom-up georganiseerd worden. De tekst van Herz en de presentatie van Simons laten zien dat huidige studentgestuurde activiteiten alle doelen van educatie met griffel halen. We weten nu zoveel over het werken in groepen en de weg naar het einddoel dat het coöperatief en competentiegericht leren doeltreffend ingezet kan worden. Ten tweede zijn het de digitale middelen die het proces enorm versimpelen. Niet langer wordt het onderwijs beperkt door tijd en ruimte. Ook is het ineens niet meer zo moeilijk en van ingewikkelde toetsing en interpretaties afhankelijk om het behalen van doelen te testen. Het monitoren van competenties is dankzij de digitale middelen gemakkelijker dan ooit. Waar het tijdens het debat zoals gezegd nog meer fout ging was bij de bepaling van de horizon. Aan veel onderwijsinnovatie is al vroeg een einde gekomen door de beperkte blik van beleidsmaker. Er wordt veel te veel gekeken door de bril van de docenten van nu, terwijl studenten schreeuwen om onderwijs dat juist op deze volstrekt onvergelijkbare groep gericht is. Lange teksten lezen in games, toetsen maken op WebCT en naar saaie hoorcolleges kijken via webcams: het prachtige kindje mag niet met dit ondoordachte badwater worden weggegooid! Leren dankzij Wikipedia, YouTube, Google Docs, SlideShare, de blogosfeer en de forumcultuur: dát wordt bedoeld met bottom-up educatie!

Week 5 - Synopsis 'Where Internet and Television Meet'

In de bespreking van het gastcollege van deze week liet ik doorschemeren dat veranderingen in de televisiecultuur ontzettend lastig te voorspellen zijn. De gebruikersgroep is zeer divers, het medium is in 25 jaar in de kern hetzelfde gebleven en de technieken die het medium beloofden te veranderen zijn al jaren beschikbaar. Voor mij was het tot dusver een raadsel hoe het medium zich zal gaan ontwikkelen de komende de jaren, dus het lijkt een goed idee het artikel van Harry van Vliet te lezen. Waar komt het door dat een gadgetliefhebber als ik nog steeds op een ouderwetse tv naar teletekst kijkt?

Van Vliet begint met een inleiding die de kern van het ‘probleem’ alvast blootlegt. De televisiekijker wil niet altijd het nieuwste van het nieuwste en meer content betekent niet automatisch betere content. Vervolgens geeft Van Vliet een overzicht van de televisiegeschiedenis aan de hand van de kenmerken ‘enhanced’, ‘interactive’ en ‘personal’ tv. Hij laat zien dat er in de negentiende eeuw al nagedacht werd over interactieve beelden en doet verslag van allerlei vormen van enhanced en personal tv. Van Vliet’s analyse van het medium televisie heeft kenmerken van een ‘actor network theory’. Een lange lijst van actoren heeft volgens Van Vliet invloed op de ontwikkeling van dit medium. Het gaat hierbij om sociaal-culturele, technische maar ook economische actoren.


Vervolgens beschrijft Van Vliet aan de hand van theorie van Joost Raessens de kenmerken van internet. Met de twee voor Van Vliet belangrijkste kenmerken, connectiviteit en interactiviteit, gaat de auteur de vergelijking aan met televisie: ‘The meeting place’. Televisie heeft goede kwaliteit en zoekt naar interactiviteit en connectiviteit, terwijl voor internet het omgekeerde geldt. Eens zullen beide elkaar dus ontmoeten aldus Van Vliet. De uiteenzetting van mogelijke actoren en toekomstvisies die op de uitspraak volgt maakt echter niet duidelijk wanneer dit zal gebeuren. Wel blijkt uit het artikel dat internet en tv elkaar niet zullen verdringen, maar dat er slechts ‘cross-over’ het een en ander zal plaatsvinden. Of dit wereldschokkender zal zijn dan de aanwezigheid van een papieren tv-gids (enhanced tv), de afstandsbediening (interactive tv) en meerdere kanalen (personal tv) is mij niet helemaal duidelijk.


De zwakte van het artikel van Van Vliet is het gebrek aan diepgang. De auteur probeert de geschiedenis van het televisietoestel, de kern van het internet, allerlei beschrijvingen van voorbeelden en toekomstvoorspellingen op het gebied van economie, technologie en cultuur in een artikel van nog geen vijftig pagina’s uit de doeken te doen. Dit lijkt mij teveel gevraagd. De filosofie achter de drie kenmerken (personal, interactive en enhanced) komt uit de lucht vallen, de genoemde voorbeelden van interfaces zijn snel verouderd en de kern van het probleem, lean-back versus lean-forward, komt niet goed uit de verf. Kentheoretisch gezien zou Van Vliet zich beter aan het onderzoeksparadigma van veel nieuwemediawetenschappers kunnen houden: de geschiedenis (Lister et al. 2001), of een uitgebreide toekomst (Castells, 2001) beschrijven in een dik boek, begrippen helder krijgen in een dunner boek (Bolter en Grusin, 1999) en tijdsafhankelijke voorbeelden achterwege laten, slechts gebruiken als voorbeeld of individueel onderzoeken als casus. Wie op deze manier te werk gaat zegt veel meer in minder woorden of zegt heel veel in plaats van heel weinig.


Mijn voorzichtige conclusie en toekomstvisie is dat de televisie juist door de toegenomen mogelijkheden heerlijk gewoon zal blijven. Met computers kan tegenwoordig alles. Alle video’s die je je maar wenst zijn eenvoudig te downloaden of te bekijken op YouTube. Tekst kan eenvoudig worden gekoppeld aan geluid en video en in games en Google Earth zijn de eerste videofilmpjes al gesignaleerd. Soms ontstaat er zelfs een overkill aan mogelijkheden. Op zo een moment verlangen mensen terug naar de televisie of een goed boek. Ook dan nog eens overdonderd worden door alle mogelijkheden is helemaal niet gewenst. Of is er weer een groep in de samenleving die zijn mediamix op een hele andere manier samenstelt? Belspelletjes succesvol, baggerserie GTST al jaren een hit en topper Talpa een loser: weddenschappen over de toekomst van televisie zijn aan mij niet meer besteed!



Stelling: Teletekst is de enige vorm van 'enhanced tv' waar mensen momenteel behoefte aan hebben.

Week 5 - Commentaar op logboek Jan

Inhoud
Soms is je inhoud zeer goed en soms ook te kort en niet krachtig. Als je alle artikelen zou schrijven als je synopsis over Danger Mouse dan zag het er een stuk beter uit. Ook daar mist echter een stukje theorie of context.

Opbouw

Je zou wat meer tijd kunnen besteden aan het plaatsen van je blogs. Door ze los van elkaar te posten ontstaat er meer overzicht.

Schrijfstijl
Je schrijfstijl is prima maar soms maak je wat foutjes.

Vormgeving

Prima.

Week 5 - Commentaar op eigen logboek

Ha Tom!

Deze week (week 3) word ik geacht jouw blog te becommentariëren, alleen geloof ik dat je er (tot nu toe) nog niet zoveel op hebt staan.

Wat ik erg leuk vind op je blog, zijn je filmpjes. Die heb ik nog bij niemand gezien.

Verder ziet het er netjes en overzichtelijk uit.

Wat betreft de inhoud, je bent vrij kritisch, dat vind ik goed.

Ik hoop dat je spoedig meer op je blog post, dan kan er ook meer over gezegd worden door anderen!

Succes verder met je blog!

Groetjes, Mariët

Bedankt voor je commentaar! De filmpjes zal ik in dat geval laten staan en mijn kritische toon blijft zeker behouden.

Week 4 - Zoekverslag naar bronnen en literatuur

De keuze voor het thema e-learning was voor mij een bewuste. Het thema spreekt mij zeer aan en ik hou mij er graag mee bezig. Ook heb ik twee zomers besteed aan een baan voor de digitalisering van de KNVB Academie. Doel was voetbaltrainers nu ook op te gaan leiden door gebruik te maken van het internet. Enkele teksten over e-learning had ik dan ook al voor dat doel gelezen. Daarnaast kende ik al enkele teksten over educatieve games, omdat die naar voren kwamen tijdens andere cursussen.


De tekst van Herz was voor ons presentatiegroepje de kerntekst. Van daaruit gingen we zoeken naar ander bronmateriaal, omdat we niet teveel wilden afwijken van de theorie van de cursus. E-learning is namelijk een zeer breed thema waarbinnen het debat vele kanten op kan gaan. Interessant natuurlijk, maar een beetje sturing kan geen kwaad.


Teksten die ik al kende en daarom vooral als referentiekader dienden voor mijn argumenten in het debat zijn de volgende:


Steven Johnson, ‘Everything Bad is Good for you’ (2005).
Johnson betoogt in een spraakmakend boek en dito documentaire dat de populaire cultuur een godsgeschenk is voor de jeugd die ermee opgroeit. De negatieve beeldvorming over massale consumptie van televisie en computergames gaat volgens hem voorbij aan het educatieve nut ervan. De hoge complexiteit van beide media zal kinderen op ten duur ontzettend slim maken, waarbij de nadruk ligt op cognitieve vaardigheden.


Ook de pleitbezorger van de educatieve games, Marc Prensky (‘Digital game-based learning’, 2001) is zeer positief over de opkomst van games. Kinderen zijn veranderd door al het mediagebruik en het onderwijs moet daarop inspringen.


Een magazine dat zeer goed past bij het thema van deze week is het tijdschrift Onderwijs Innovatie van de Open Universiteit. Zelf heb ik hier geregeld een blik op geworpen. Vooral de praktijkcases en theoretische perspectieven op onderwijs zijn een goed punt van het blad. Voor het debat heb ik een interview met Stephen Downes teruggelezen. Hij blikt vooruit op een situatie waar leren vooral in netwerken plaatsvindt. (December 2005)


Naast alleen educatieve games wilden we ook onze blik verbreden naar elektronische leeromgevingen. De theorie die Robert Jan Simons uitlegde in zijn gastcollege was daar zeer geschikt voor. Wel hebben we ons onderzoek vóór het college verricht dus specifieke aanknopingspunten op bijvoorbeeld het 11-val-stappenplan vind je hier niet terug. De korte tekst “Hebben ELO’s hun langste tijd gehad?” van Simons et al. kwam echter goed van pas. Hierin worden tekortkomingen van omgevingen als WebCT belicht, wat mij als criticus wel kan bekoren.


Simons’ artikel “Het leerlandschap van organisaties” (2006) is theoretischer van aard. Samen met Manon Ruijters verklaart Simons hoe het leerlandschap in elkaar zit. Centraal idee achter het artikel is dat we altijd leren, wat vooral goed aansluit op het betoog van Steven Johnson.

De studie ‘Parels en Groeibriljanten’, van het ons bekende onderzoeksinstituut EPN, legt de nadruk op de reden van het ontbreken van goede educatieve games. Ze worden teveel vanuit bestaand lesmateriaal ontworpen, terwijl de ontwerpers juist een voorbeeld moeten nemen aan succesvolle, commerciële games.


De website edusite.nl was een van onze startpunten tijdens de zoektocht naar goed bronmateriaal. Bijdragen van Robert Jan Simons passeerden de revue, waardoor er meer duidelijkheid ontstond over zijn theorie.


Portals over e-learning zijn er genoeg. De term lijkt gehyped te zijn en adaptatie door hobbyuitoefenende docenten is dan niet ver weg. Een website die verre van amateuristisch mag worden beschouwd is elearnmag.org. Hier vond ik een artikel over van O’Driscoll, die bestudeert hoe virtuele werelden bij bedrijven worden ingezet voor educatie.


Tot slot nog aandacht voor Education 2.0. In de (Nederlandse) blogosfeer is web 2.0 zo populair dat artikelen over 2.0 en educatie natuurlijk niet mogen ontbreken. Welke mogelijkheden bieden de nieuwe technieken op het web allemaal voor leren en doceren? Wij hebben ons vooral gericht op het materiaal van frankwatching.com om meer te weten te komen over die vraag.