4 november 2007

Week 8 - Eindreflectie Ground Rules

Deze cursus wil ik in week 4 en na afloop van de cursus uitgebreid reflecteren op de vooraf gedefinieerde grondregels. Nu dus de eindreflectie. Wat mij aan de grondregels opvalt is dat ze voor een groot deel gerelateerd zijn aan de vorm van een debat en niet aan de inhoud. Het Einddebat was het resultaat van deze benadering. Voor mijzelf is het duidelijk dat een debat pas echt waarde krijgt als het wordt gevoerd vanuit de inhoud. Het grote aantal manieren waarop wetenschap bedreven kan worden bewijst dat die inhoud wel gepaard moet gaan met een goede vorm. Wanneer we ons in beginsel echter laten leiden door de vorm en niet meer door de inhoud dan ontstaat een situatie die leidt tot de achteruitgang van wetenschap. Bij het bepalen van grondregels (de vorm) is het dus van groot belang dat de inhoud genoeg vrijheid krijgt en soms zelfs wordt gestimuleerd.


Uiteraard is ook deze zienswijze aan kritiek onderhevig. Wanneer er te weinig aandacht aan vorm besteed wordt verzandt de inhoud vaak in saaie en ellenlange betogen zonder een duidelijke kern. In deze cursus viel mij echter op dat bepaalde grondregels duidelijk leidden tot een neergang van inhoud, terwijl grondregels die de nadruk op de inhoud legden niet goed werden toegepast. Daarom zal ik hier twee van beide soorten grondregels uitlichten.


Grondregels voor een goed debat (Thomas Poell):

  1. Er moet een scherpe stelling of vraag geformuleerd worden, waar zowel sterke argumenten voor als tegen te bedenken zijn. Dit maakt het mogelijk om de verschillende kanten van een probleem uit te diepen (en de voors en tegens op een rij te zetten).

In mijn bespreking van de grondregels in week vier ben ik heel stellig tegen deze grondregel ingegaan. Naar aanleiding van de film 12 Angry Men leek het mij helemaal niet zo evident dat er altijd voor- en tegenargumenten verzonnen moeten worden. Juist in dit postmoderne tijdperk, waarin de waarheid niet meer bestaat, moeten we elke stelling zowel kunnen verdedigen als kunnen verwerpen. Pas als er hevig over een stelling gediscussieerd is en het echt niet lukt om waterdichte betogen tegen een bepaalde argumentaties te houden, dan mag een stelling, om met de woorden van Karl Popper te spreken, voorlopig als waarheid aangenomen worden. Als de presentatiegroep bepaalt of een stelling wel of niet van beide kanten belicht kan worden, dan wordt er geen rekening gehouden met het feit dat anderen dit misschien wel kunnen. Juist tijdens deze cursus lijkt het mij zeer nuttig om getraind te worden in het voeren van betogen voor stellingen waar je het niet mee eens bent. Je horizon wordt ermee verlengd, wat van pas kan komen bij de analyse van het feminisme of de antropologie. Daarnaast ben ik er tijdens de cursus zelf achtergekomen dat er allerlei retorische technieken beschikbaar zijn, waarmee je vrijwel elke stelling (gedeeltelijk) kan verwerpen.

  1. De voorzitter moet ervoor zorgen dat de deelnemers aan het debat de oorspronkelijke vraag of stelling goed in de gaten houden. Dit betekent dat de voorzitter ingrijpt wanneer de discussie een totaal andere richting opgaat.


  2. De voorzitter dient de voortgang van de discussie te bevorderen door in te grijpen wanneer de discussie vastloopt en de deelnemers aan het debat hun standpunt blijven herhalen. Dit kan de voorzitter doen door kort het meningsverschil uiteen te zetten en een voorstel te doen voor verdere discussie.


Deze twee regels vullen elkaar goed aan en maken de kern van de rol van de voorzitter duidelijk. Wat tijdens de debatten duidelijk werd is dat deze grondregel niet goed in acht werd genomen. De voorzitters gedroegen zich over het algemeen slechts als waakhond van de vorm en niet van de inhoud. Te lange discussies werden goed afgekapt, de rust werd bewaard en af en toe werden stille deelnemers tot spreken aangezet. Wat echter voor mij nog belangrijker is, houdt verband met de inhoud.

Vaak liep het debat inhoudelijk vast. De start was meestal redelijk, maar vervolgens kwam er te vaak een punt waarop alles over een bepaald onderwerp gezegd was. Deelnemers hadden niet de moed om toe te geven dat de ander gelijk had, waardoor er voor nieuwe inzichten soms weinig plaats was. Soms verzandde het debat al snel in priegelig gepraat over de precieze interpretatie van de stelling, terwijl dit toch niet het doel van het debat moet zijn geweest. De voorzitters hadden de taak hierop in te springen, maar dit bleef al te vaak uit.

Wat wel opgemerkt moet worden is dat de regels niet moeten ontaarden in een debat waar de lijn van de voorzitter centraal staat. Dit gebeurde namelijk in het debat dat ikzelf voor moest zitten. Juist door mijn frustratie over de leiding van voorgaande debatten nam ik de ‘spelverdeling’ te enthousiast op me. Deels kwam dit door het feit dat ik graag mee wilde doen, anderzijds door de wat lakse houding van de deelnemers. Er waren te weinig ‘vrijwilligers’ die de rol van oppositie op zich wilden nemen door een moeilijk te verdedigen stelling op zich te nemen. Toch had ik mij wat meer afzijdig moeten houden, waar ik naar verloop van tijd achterkwam. Soms komt een debat gewoon echt niet van de grond en dat moet je dan als voorzitter accepteren.

  1. De deelnemers dienen een bron te vermelden wanneer zij een feitelijke uitspraak doen. Dit maakt het voor de andere deelnemers mogelijk om uitspraken te verifiƫren. Bovendien voorkomt het dat er ongefundeerde uitspraken worden gedaan.


“Het verwerpen van goede, originele hersenspinsels omdat ze een bron missen zou in een debat verboden moeten worden!” In mijn vorige grondregelkritiek poneerde ik deze stelling. Wat mij toen opviel was dat de ene partij in het debat soms met goede argumentaties kwam, waarop de andere partij de gehele argumentatie verwierp door het gebrek aan bronnen aan te kaarten. Anders dan een wetenschappelijk betoog is een debat niet volledig gestoeld op de aanwezigheid van bronnen. Daarom vind ik het zo apart dat er aan de ene kant weinig op theoretische argumentatie wordt gelet, terwijl anderzijds het gebrek aan bronnen keihard wordt afgestraft.


Afschaffen wil ik de regel echter niet. Natuurlijk is het goed als bronnengebruik gestimuleerd wordt. Het maakt een betoog er veel daadkrachtiger op. Deze stelling moet echter aan de ene kant afgezwakt worden en aan de andere kant aangevuld worden. Ik stel het volgende voor:


De term feitelijk dient veranderd te worden in theoretisch. Een feit komt voort uit een theorie, maar niet alle theorieƫn zijn feiten. Tijdens de cursus hadden veel geponeerde concepten aangesterkt kunnen worden met namen van belangrijke auteurs. In de Geesteswetenschappen gaat het vaak helemaal niet om feiten, dus het is raar dat de grondregel hiertoe beperkt blijft.


Daarnaast dient de grondregel een belangrijke bijsluiter te bevatten. Bronnen moeten officieel altijd vermeld worden, maar de opponent mag de argumentatie van de ander niet op basis van het gebrek aan bronnen inhoudelijk verwerpen. De opponent dient slechts zijdelings aan te geven dat er geen bronnen gebruikt zijn en dient vervolgens op de inhoud van de argumentatie in te gaan.

Geen opmerkingen: